Onlangs is een uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel inzake de aansluiting van een huisartsenketen bij een huisartsenpost. De uitspraak is geanonimiseerd gepubliceerd door de Rechtbank. Ik zal de uitspraak samenvatten, waarbij ik de namen van partijen ook niet zal noemen, al is na lezing van de uitspraak eenvoudig te herleiden om welke partijen het gaat.

De casus

De huisartsenpost had een aansluitovereenkomst gesloten met de keten. Even voor de volledigheid:
een aansluitovereenkomst houdt – kort gezegd – in:

  • de huisartsenpost doet richting praktijk / huisarts de toezegging om de huisartsenzorg gedurende de
    avond- nacht en weekenduren te verrichten (“Anw- zorg”), de Anw – zorg moet namelijk door de
    praktijken / huisartsen zelf worden gewaarborgd. Deze waarborging geschiedt door aansluiting van
    praktijken / huisartsen bij huisartsenposten;
  • de huisarts doet de toezegging om een X aantal diensten voor de huisartsenpost te verrichten.

In deze casus kwam de huisartsenketen haar contractuele toezegging / verplichting niet na en dit al kort na de aansluiting. Uit het vonnis blijkt dat de ketenpartij eind februari 2023 een aansluitovereenkomst sloot met de huisartsenpost. Binnen een half jaar was er al sprake van vier schendingen van de aansluitovereenkomst: vier keer was géén huisarts geregeld voor de invulling van de dienst. Op grond van dit tekortschieten zegt de huisartsenpost de aansluitovereenkomst op.

De ketenpartij legt zich hier niet bij neer en start een rechtszaak om hernieuwde aansluiting af te dwingen. De rechter ziet zich voor de vraag gesteld of er in juridische zin sprake is van een tekortschieten. Er zijn in de kern twee juridische verweren van de ketenpartij: overmacht en strijd met het mededingingsrecht.

Overmacht

De ketenpartij beroept zich op “overmacht”: omdat het dienstrooster door de ketenpartij pas in april 2023 kon worden ingevuld, waren nog slechts de lastig in te vullen diensten beschikbaar. Dit verweer wordt door de rechter van tafel geveegd: de ketenpartij heeft kort gezegd zelf getreuzeld bij de invulling. Ook geeft de ketenpartij blijkens het vonnis aan dat waarnemers die voor haar diensten hebben gedaan, op de huisartsenpost zijn bedreigd en / of geïntimideerd, waardoor het zeer lastig is om invulling te vinden. Dit punt wordt eveneens door de rechter gepasseerd, omdat het op geen enkele wijze wordt onderbouwd met bewijs. Ook wijst de rechtbank er nog op dat de ketenpartij géén eigen achterwachtregeling heeft (zoals huisartsen dat middels een Hagro veelal wel hebben),
terwijl dit wel contractueel verplicht is.

Mededingingsrecht

De ketenpartij beroept zich vervolgens op een schending van het mededingingsrecht, het recht dat de concurrentie regelt. Kort gezegd is het op grond van de Mededingingswet niet toegestaan om met meerdere ondernemingen afspraken te maken om andere partijen van de markt te weren. Er hoeft dan niet eens sprake te zijn van echte afspraken, “onderling afgestemde feitelijke gedragingen” zijn al voldoende. De ketenpartij stelt dat de opzegging “het sluitstuk is van een zorgvuldig op elkaar afgestemd complex van eenzijdige gedragingen, waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat, met als doel om haar van de markt voor huisartsenzorg in Zwolle te verdrijven”. Ook hiermee maakt de rechter korte metten: aan de betreffende organisatie is immers júist niet geweerd (er is een toelatingsovereenkomst gesloten) en deze is beëindigd op basis van tekortschieten.

Leerpunten

Deze casus is vooral voor huisartsenposten leerzaam. Uit het vonnis blijkt dat in de aansluitovereenkomst een heel concreet sanctiebeleid was geformuleerd: in de aansluitovereenkomst staat dat vier maal een overtreding binnen een jaar zou leiden tot opzegging op grond van gewichtige redenen. Door dit zo concreet te benoemen, is het de rechter heel gemakkelijk gemaakt om te (be)oordelen dat er sprake was van een tekortschieten. Wanneer dit er niet zou hebben gestaan, had het verweer nog kunnen worden gevoerd dat de tekortkomingen onvoldoende ernstig waren. Dat is door de formulering in de overeenkomst voorkomen.

Ook waren in de overeenkomst dwangsommen en een verplichting tot betaling van vervangingsschade (onder meer bestaande uit de kosten van de huisartsenpost om de vervanging zélf te regelen) opgenomen. Met name de dwangsommen zijn bedoeld als prikkel om partijen aan te zetten tot nakoming. Maar als er dan niet wordt gepresteerd, zijn ze ook verschuldigd: de rechter oordeelt in het vonnis dat de dwangsommen, alsmede de vervangingsschade, daadwerkelijk moeten worden betaald door de ketenpartij. De waarde van dwangsommen in een contract wordt hiermee dan ook maar weer eens bevestigd.

Kortom: uit dit vonnis blijkt maar weer dat een goede formulering van een overeenkomst van cruciaal belang is.